Sunday, December 6, 2009

Interview - De Morgen (Nov 21)

Eigenlijk ben ik meer prutser dan muzikant (De Morgen)

Na vijftien jaar Zita Swoon heeft Stef Kamil Carlens even andere plannen

Nog een handvol concerten en dan wordt Zita Swoon een paar jaar te rusten gelegd. Maar de muze is voortdurend in de buurt, en aan plannen heeft zanger Stef Kamil Carlens (39) geen gebrek. Begin volgend jaar staat een reis naar Burkina Faso op het programma die in een aantal muzikale samenwerkingen moet uitmonden. Hij gaat opnieuw in zee met dansgezelschap Rosas, en loopt met het idee rond om onder de noemer Zita Swoon Orchestra een reeks uitsluitend instrumentale concerten te geven. ‘Ik doe alles tussen de soep en de patatten.’

DOOR BART STEENHAUT

In een anonieme straat achter een anonieme gevel in Hoboken woont Stef Kamil Carlens. Alleen de roze geschilderde garagepoort, een lichtpunt in deze zee van grijs, doet vermoeden dat hier een andere kijk op het leven wordt gecultiveerd, en inderdaad: het lijkt wel alsof je hier een parallelle, speelsere wereld binnenstapt. Er hangen kleurige figuren in de tuin, en in de studio, een bijgebouw van het huis waar hij met vrouw en zoon woont, hangen instrumenten aan de muren. Nog het opmerkelijkst is de wand waarop Carlens met engelengeduld foto’s van zijn helden heeft gekleefd. Ik zie Arno en Nick Cave hangen, naast portretten van Wannes Van de Velde en Tom Waits. En het blijkt een work in progress, want naar eigen zeggen heeft Carlens alweer tijdschriften verzameld met foto’s die wachten om het geheel te vervolledigen. Daarnaast: kunstboeken, vinylplaten, een pruttelende espressomachine. Terwijl hij een haastig gesmeerde boterham naar binnen schrokt, installeren we ons in de zithoek van zijn ruime opnamestudio, waar Zita Swoon ook repeteert. We praten over Afrika, een continent dat voor Carlens, op een uitstap naar het uiterste zuiden na, nog een en al mysterie is. “Ik weet niet goed wat me in Burkina Faso te wachten staat”, zegt hij. “Ik denk dat het een echte cultuurclash wordt. Maar goed: ik neem één gitaar mee, en we zien wel. Bedoeling is dat ik er met plaatselijke muzikanten iets ga opnemen. Later in het jaar volgen er nog meer trips, dus ik ga niets overhaasten.”

Je sluit een periode af met een bloemlezing uit wat je de voorbije vijftien jaar hebt gedaan. Hoe voelde het om tijdens het samenstellen van die compilatie opnieuw kennis te maken met al die jongere versies van Stef Kamil?

“Er waren twee dingen die me opvielen: ik ben heel vaak van look veranderd en het heeft lang geduurd voor ik als zanger mijn eigen stem had gevonden. Ik verlies mijn stem nog zelden, nu. Alleen als ik heel lang oude nummers zing en heel hoog moet gaan. Vroeger wilde ik een echte blueszanger worden. Dat oergevoel sprak me enorm aan, het ongeschoolde ook. Onlangs zat ik op YouTube beelden van de jonge John Lee Hooker te bekijken. Ongelooflijk. Zo bruut, zo authentiek. Alleen is ons leven in de westerse wereld nu te veelzijdig om nog zo puur te kunnen zijn. Er stroomt te veel informatie binnen. Toen wij begonnen, was het beter, want er bestond nog geen internet. Maar alles wat ik nu doe, is een synthese van de invloeden die van buitenaf mijn leven zijn binnengedrongen.”

Voel je trots als terugblikt op de weg die hebt afgelegd of staar je je zoals veel artiesten blind op de momenten dat de belofte niet werd waargemaakt?

“Ik ben zeker niet onvoorwaardelijk tevreden. Want er zijn mindere concerten geweest, songs die beter hadden gekund, en één enkele keer zijn we met de groep een richting uitgegaan die ik sneller had moeten loslaten. Na Life = A Sexy Sanctuary. De klik er pas gekomen toen ik in een boek van een Japanse kunstenaar een foto zag waarbij hij voor zichzelf een boodschap op de muur had geplakt: never forget your beginners’ spirit. Dat vond ik heel mooi. En dat heeft me ertoe aangezet om weer muziek te maken in de sfeer van Moondog Jr. Sindsdien ben ik het noorden niet meer kwijtgeraakt.”

Je zit in de uitzonderlijke situatie dat je als muzikant nu al weet dat je de volgende twee jaar de handen vol zult hebben. Schept dat rust?

“Dat is een enorme luxe, ja. Het grootste cadeau dat je als artiest kunt krijgen is tijd om met je vak bezig te zijn. Nu moet ik altijd tussen de soep en de patatten werken. Ik kijk er naar uit om eens zeven dagen lang alleen maar te kunnen componeren. Dat ik aan muziek kan werken, de dag nadien de melodie kan herbeluisteren en die dan op punt stellen. Of een hele dag tijd hebben om samen met een choreograaf een danske van twee minuten te perfectioneren. Daar droom ik soms echt van.”

Als je die tijd krijgt, moet je dan maar even met je vingers knippen om de inspiratie op te wekken?

“Ja. Ik heb duizend ideeën in mijn hoofd: onderwerpen die ik moet uitwerken, gedichten die in de steigers staan. Genoeg om de volgende vijf jaar niet buiten te moeten komen. Geef me twee noten en ik ben vertrokken. Ik hoef maar een instrument vast te nemen en er ontstaat al iets. Bij teksten ligt dat anders. Daar ga ik zelf niet meer actief naar op zoek, want dan klinkt het resultaat toch meestal geforceerd. Ik wacht tot er zich een idee aandient. Of een gevoel. En dat tracht ik dan in woorden om te zetten. Maar muziek is overal. Ik kom uit de punk, waar je met twee noten en vier akkoorden al heel wat kunt doen. (denkt na) Eigenlijk ben ik geen muzikant. Ik pruts gewoon met instrumenten. En er komt altijd wel iets uit. Trouwens: als het me zelf niet lukt, ken ik genoeg mensen die mij kunnen helpen.”

Op de tweede cd staan nog opnames uit de periode dat je onder één dak huisde met Tom Barman. Hoe zag je leven er toen uit?

“We hebben twee en een half jaar samengewoond, ja. In een krot aan de Vrijdagmarkt in Antwerpen. Dat huis is trouwens afgebroken. Ik was 22 toen, Tom twee jaar ouder. Onderaan woonde de huisbaas, die een rommelige winkel in elektrische toestellen had. Daarboven was de stock van een vrouw die tweedehandskleren verkocht. Dan had je de verdieping van Tom, en nog hoger had ik mijn appartement. Onze repetitieruimte was op zolder. Een slecht idee, want we moesten elke keer met ons materiaal naar boven. (lacht) In het begin werkten we allebei in de horeca. Ik waste af en Tom diende op. Na een paar maanden ben ik ermee gestopt omdat ik het een vreselijke job vond. Bovendien merkte ik dat ik evenveel kon verdienen door op straat te spelen, al moest ik er wel iets langer voor aan de gang blijven. Het was een wilde tijd. Veel op café gaan, ’s nachts wakker blijven. Ik kijk er met plezier op terug.”

Hoever reikten je ambities toen?

“Tom had misschien wel ambitie maar ik zeker niet. Ik had echt een topleven. Ik kon elke dag in een paar cafés spelen, en dat was voldoende. Naast dEUS had ik nog een bandje, en daarmee kon ik af en toe ook al eens in Gent gaan spelen. En in Lokeren. Tom zat aan de filmschool, was voortdurend bezig met beeld. Hij tapte de kabel af van de huisbaas en had toen al de ambitie om een film te maken. “

Je bent als tiener twee keer van school gestuurd. Was je een moeilijk mannetje?

“Nee. Ik heb nooit vandalisme gepleegd, en ik was ook niet het type om de klas op stelten te zetten. Maar ik had wel mijn eigen manier van leven. Ik vond dat ik muziek moest kunnen spelen wanneer ik daar zin in had, en als dat toevallig op een dag in de week was, kon ik niet naar school gaan. Voilà. (lacht) Ik ben nooit een rebel geweest. Ik wilde gewoon heel graag tekenen en muziek maken. En al de rest wilde ik veel minder.”

In interviews met jou valt het woord vrijheid ontzettend vaak. Wat betekent dat voor jou: vrij zijn?

“Vrijheid is een utopie. Dat bestaat niet. Omdat je altijd afhankelijk bent van anderen. In mijn leven vind ik het dus nogal zinloos om dat na te streven. Maar in de kunst, in de muziek, is het cruciaal. Daar moet je een parallel universum kunnen creëren dat losstaat van wetten en regels. Waar alles kan en elke emotie toegelaten is.”

Kunst is dus ook: een eigen wereld verzinnen.

“Absoluut. In mijn eigen luchtbel probeer ik altijd een wereld te scheppen die mooier is dan de echte. Esthetiek en schoonheid zijn gevaarlijke woorden, maar ik vind ze wel belangrijk. Ik wil een alternatief bieden voor alle lelijkheid en oppervlakkigheid waarmee je als mens te maken krijgt.”

Is dit huis, met je eigen studio en een grote speeltuin, de luchtbel die je voor jezelf geschapen hebt?

“Iemand zei me onlangs nog dat dat ik hier mijn eigen Neverland aan het bouwen was. (grinnikt) Ik heb hier acht jaar aan gewerkt, natuurlijk niet alleen. Als je zelf de handen uit de mouwen steekt, waardeer je dat achteraf des te meer. De wereld zou veel mooier zijn mochten mensen wat vaker iets zelf doen. Een stuk persoonlijker, ook. Ik maak sommige van mijn eigen kledingstukken, en kleed me al sinds mijn veertiende anders dan de rest. Voor mij is dat evident, al ben ik er al meer dan één keer voor uitgescholden op het podium. Ik heb me al vaker afgevraagd waarom het zo moeilijk is om gewoon jezelf te zijn. Maar goed: if you can’t stand the heat, stay out of the kitchen.”

Uiteindelijk heb je je plek in de wereld toch gevonden, niet?

“Dat is waar. Ik heb een carrière en zit veel beter in mijn vel dan vroeger. Begrijp me niet verkeerd: ik heb een fijne jeugd gehad, en ik kijk met plezier terug op mijn tienerjaren. Maar toen dEUS zo snel doorbrak, kreeg ik het toch wat moeilijk. Het ging allemaal zo snel. We kwamen middenin een wervelstorm terecht, en daar kon ik moeilijk mee om. Dat is een van de redenen waarom ik niet lang gebleven ben. En ook omdat ik mijn eigen ding wilde doen, natuurlijk. Ik ben blij met het leven dat ik nu heb. Bovendien: als ik een plaat klaar heb, kan ik meteen iets anders gaan doen.”

Je valt achteraf niet in een zwart gat?

“Nee. Dan begin ik de dag nadien in mijn huis te werken. Timmeren. Kranen repareren. Wat tuinieren, ook. Allemaal dingen waar ik heel rustig van word.”

Als artiest ben je haast per definitie voortdurend met jezelf bezig. Maar daarnaast ben je ook vader, en daarbij komt het er net op aan om heel weinig met jezelf bezig te zijn en alles wat je doet in functie van iemand anders te stellen. Was dat aanpassen?

“Mijn zoontje klopt om de vijf minuten aan, dus als ik hier in de studio zit, word ik voortdurend uit mijn wereld getrokken. Het gevolg is dat ik veel minder werk. De muziek ontstaat nu tussen het e-mails beantwoorden en het met Playmobil spelen door. Om een idee te geven: vanmorgen ben ik om vijf uur opgestaan. Tot zeven uur heb ik gewerkt, dan ben ik weer een uur gaan slapen, nadien naar Brussel gereden voor een sessie op de rtbf, en nu zitten we hier. Zo gaat het al jaren. Vaak begin ik pas te werken als mijn zoontje gaan slapen is, en dan doe ik door tot een uur of drie ’s morgens. Maar de laatste tijd komt er ik bijna niks. Van de zomer heb ik welgeteld één nieuw nummer geschreven. Vorig jaar vijf of zes. En that’s it. Wel veel instrumentale muziek, natuurlijk. Die komt altijd vanzelf.”

Voed je je zoon anders op dan je ouders destijds met jou hebben gedaan?

“Dat valt moeilijk te vergelijken, want ik heb een heel ander leven. Tijdens mijn tienerjaren zijn er wel wat wrijvingen geweest, maar voor de rest konden we vrij goed met elkaar opschieten. Zowel ik als mijn twee jaar jongere zus werden ook snel vrij gelaten. We waren altijd buiten, speelden veel op straat. (denkt na) Ik voed mijn kind een beetje vanzelfsprekend op, sta daar al bij al heel weinig bij stil. Hij gaat naar een goeie school, heeft veel vrienden en thuis is er plaats genoeg, zodat hij zich kan uitleven. Maar ruimte is eigenlijk alles wat we hebben. Verder leven we vrij sober. We hebben bijvoorbeeld geen televisie, en nemen zelden vakantie. Ja, van de zomer zijn we drie dagen gaan kamperen in de Ardennen, en daar heb ik echt deugd van gehad. Omdat ik mezelf daar kon afzetten. Efkes geen muziek in mijn kop. Alleen: zelfs dat was uitzonderlijk. Meestal missen we de tijd en de fut om ver weg te gaan.”

Hou je de televisie bewust buiten?

“Ja, ik heb al geen tv meer sinds mijn negentiende en ik mis dat niet. Televisie vind ik echt vreselijk. We hebben internet, en ik luister veel naar de radio. Radio 1 en Klara. Veel BBC World Service ook. Maar dat volstaat wel.”

Op de Anthology staan vlak na elkaar twee nummers over je vriendin. ‘She = Like Meeting Jesus’ is zowat de ultieme lovesong, maar daarna komt ‘Our Daily Reminders’, waarin je veeleer de conflicten en de misverstanden belicht. Herken je jezelf in de stelling van Neil Young: ‘My life’s an open book, you read it in the radio’?

“Wat hij zegt, klopt wel een beetje, natuurlijk. Ik ben nu al vijftien jaar verbonden met dezelfde vrouw. We hebben een turbulente relatie maar wel een hele goeie. Ik ben er ook van overtuigd dat ze zal blijven duren. Het klopt wel dat veel van mijn nummers daarover gaan, dus in die zin schetsen ze wel een beeld van wie ik ben en wat ik meemaak.”

Is je vrouw ook het Josiepersonage dat regelmatig opduikt in je repertoire?

“Niet echt. Josie is gewoon een vrouw om over te schrijven, een figuur die ik zelf kan vormen en kneden. Noem het een alter ego voor een vrouw die ik kan beminnen.”

Iemand met een heel sterk karakter ook.

“Dat is waar: iemand met wie ik goed ruzie kan maken. (lacht) Ik hou van sterke vrouwen, ik zoek dat soort karakters bewust op. Dat geldt trouwens evengoed voor mijn werk. Eva en Kapinga, de twee zangeressen van Zita Swoon, zijn sterke, mooie vrouwen. Qua uiterlijk maar ook gewoon schone mensen. Het is niet zo dat ik behoefte heb aan mensen die terugbekken. Ik probeer gewoon te luisteren naar anderen. Enfin, tot op zekere hoogte toch.”

Je zei daarnet al dat je nauwelijks een onderscheid maakt tussen leven en werk. Wat doe je dan in die schaarse momenten dat je niet werkt?

“Dat is een moeilijke vraag. De twee grote peilers in mijn bestaan zijn mijn kunst en mijn familie. Voor de rest blijft er nooit tijd over. Dus eigenlijk weet ik niet eens wat dat is, mijn leven. Af en toe eens op restaurant gaan met mijn beste vriend, misschien? Ik heb hooguit drie echt goeie vrienden. Mensen die ik al jaren ken. Voor hen doe ik wel moeite, maar ik zie ze toch niet zo vaak. Uit tijdgebrek, alweer. Altijd hetzelfde liedje.”

Je bent nu bijna veertig. Voel je de jeugdigheid er stilaan een beetje afgaan?

“Ik merk wel dat ik op het podium niet altijd zal kunnen blijven gaan zoals ik nu nog doe. Al probeer ik wel in vorm te blijven. Vroeger deed ik aan gewichtheffen, maar daar ben ik mee gestopt. Ik zwem en fiets wel veel. Sinds een jaar of tien loop ik ook elke dag. Het doet gewoon deugd om even buiten te zijn. Het kan me niet schelen of het regent of ijskoud is. Ik ben verslaafd aan de runners’ high. Voor mij is lopen een soort hygiëne. Ik doe ’s ochtends mijn kindje naar school, fiets door naar het park, loop een halfuurtje, neem een douche en begin te werken.”

De jongste jaren schrijf je almaar vaker in het Frans. Je vriendin is Franstalig en het is ook de taal die hier thuis het meest gesproken wordt. Beïnvloedt het je persoonlijkheid als je je voortdurend uitdrukt in een taal die niet je moedertaal is?

“We spreken Frans en Nederlands door elkaar. Soms zelfs in dezelfde zin. Ik wilde in het Frans schrijven omdat die taal de laatste vijftien jaar een wezenlijk onderdeel van mijn leven geworden is, ook al heb ik nog altijd geen perfect accent. Ik heb wel gemerkt dat er in het Nederlands een soort surrealisme in de beeldspraak nodig is die zich niet naar het Frans of het Engels laat omzetten. In het Frans moet alles altijd heel duidelijk zijn, of ze snappen het al niet meer. Mijn vader was een onderwijzer Frans, dus de liefde voor Frankrijk, de Franse taal en de Franse literatuur was bij ons thuis heel nadrukkelijk aanwezig. We keken ook heel vaak naar Franstalige films. Niet dat ik daar toen al veel van begreep, maar het is in ieder geval nooit een barrière geweest.”

Zou je ooit een cd in het Nederlands durven op te nemen? Een paar jaar geleden heb je al een paar songs voor Yasmine geschreven.

“Ik zou dat veel vaker willen doen, want ik merk dat dat veel makkelijker en sneller gaat. Bovendien moet ik dan ook niet met woordenboeken sleuren. De enige reden dat ik het uitstel, is dat ik voorlopig nog veel wil blijven reizen. Ik besef goed dat ik mijn speelgebied enorm verklein als ik een plaat in het Nederlands maak.”

Eén van de helden die je volgende maandag op je Radio 1-sessies uitnodigt, is Thé Lau van The Scene, die er bewust voor gekozen heeft om in zijn eigen taal te zingen.

“Daar bewonder ik hem ook enorm voor. Blauw van The Scene was een van onze grote voorbeelden toen we met dEUS begonnen. Tom en ik waren daar enorm van onder de indruk. Die sound, die energie… Voor mij staan The Scene en de Pixies op dezelfde hoogte. Thé Lau is een ongelofelijke zanger met fantastische teksten. Mocht dat een Fransman of een Brit zijn, dan hadden we het nu over een wereldster. Artiesten die dat soort intensiteit en die kwaliteit hebben, zo zijn er zelfs in het Engels niet zoveel. Ik voel me heel klein naast Thé Lau, zoals ik me ook heel klein voel naast Arno of Raymond van het Groenewoud. Dat zijn helden. Iconen. Met lange carrières, bovendien.”

Om af te ronden: ergens helemaal op het einde zing je ‘Je suis quand même content’. Ben je tevreden? Of is het toch echt geluk?

“Goh, moeilijke vraag. Dat nummer gaat over de vergankelijkheid, over het achterlaten van mensen, dingen, gebeurtenissen, ervaringen die op een bepaald moment in je leven enorm belangrijk zijn geweest, maar die je achteraf toch weer vergeet.”

Misschien ben je wel het gelukkigst als je hier in je eentje wat gitaar zit te spelen.

“Ik ben wel graag alleen, ja. Ook als ik niet werk. Vaak vind ik dat mensen gewoon te veel babbelen zonder echt iets te zeggen. Ik hou wel van een zekere teruggetrokkenheid. Het is aangenaam om met iemand samen te kunnen zijn zonder de noodzakelijkheid te voelen om ook een gesprek met hem of haar te beginnen. Als ik met de band onderweg ben, ligt dat anders. Op de tourbus heerst toch vaak een samenhorigheidsgevoel. Je bent onderweg naar iets waar je gezamenlijk naartoe hebt geleefd. En na een concert is de sfeer echt uitgelaten, ontstaat er gemakkelijk een feestje. En dat is tof. Maar thuis kan ik enorm van de stilte genieten.”

.
De Persgroep Publishing

[Via http://rabbitfield.wordpress.com]

The Final Interview

 I got back a few days ago from a long interview day at a large food company. I am applying for a sales position. If I get the job, I’ll let you all know who it is. Before going, I was very, very nervous. After a bit, my goal was just to survive the experience and getting the job would be an extra. I had to calm myself down somehow so I started looking for tips. I went online to find tips and I asked my ASU Career Coach for some advice.  

My interview was in another state, so I had to fly there. The company made my travel arrangements, though this is not always the case. I think that companies like to leave you mostly on your own in order to see how you’ll cope. Especially if you’re a college hire, they will want to know how mature and self-sufficient you are. Of course, I may be wrong, but it sounds right. In my case, they got me the car, hotel, and flight. I had to handle all the in-betweens. This would have been easy had I been provided really good directions. While not a deliberate sabotage, no one had told me my destination was in the middle of nowhere. I suppose that was my test. I passed due to a GPS I borrowed from my father. Others may just look it all up on Map Quest first. 

I will make a side note about renting a car here. I do not like to drive. I hate it, in fact, but it’s a necessary evil. If you know you will have to rent a car and dislike driving like me, do a bit of esearch into which type of care you want to rent. If possible, drive one first. Getting used to a new city and a new car at once was nerve-wracking, and I was already plenty nervous. It did not help my mood. 

When the interview day began, I came face to face with perhaps the biggest difference between the final interview and the ones before it: the interviewers. The final interview is a lot like the ones before it, of course. The position hadn’t changed, and the questions I was asked were all very similar. Still, before, I had generally been talking to an HR professional. While very nice, she probably did not know much about the specifics of the position and what it’s like day to day. From what I’ve been told, HR interviewers tend to have a list of questions and are listening for key phrases in the answers. They don’t have to work with you. In the final interview, the interviewers are the people who may become your managers and coworkers.  In my case, I spoke to the VP of Sales, a trainer, a product manager, a product designer, and other people involved with the sales department. They’re looking for not only if you have the skills but if you have a personality they want to work with. 

You may have noticed I’m speaking about interviewers. The final interview tends to be long; mine was a whole day. A meal is often included in the process. I like to think that even if I don’t get the job, I got a good lunch. And it was very good. I ate at the town country club while being interviewed by a gentleman high up in the company hierarchy. I was very nervous leading up to this. After all, it was not just lunch, it was a critical interview. I wondered, should I eat? What should I order? So I asked my career coach at ASU. She told me to eat. We’re human beings, and expected to eat, so go ahead. But she warned me not be engrossed in my food. I had to stay alert and active in the conversation over the meal. Some places do an informal lunch, others are more formal. Mine was a formal interview. In either case, it’s still an interview. Still, I had a very nice lunch of raviolis. As I said, if I don’t get the position, I’ll have had a nice meal. 

Other than that, I had 6 interviews very similar to the first interview. They were back to back and stressful, but moreso because of the pace than the questions. Below are some tips I think would help.  You may think they are similar to my tips for first round interviews. You’re right. 

Review what happened in the previous interviews. From all my reading, it seems that previous experience is a guide to the future. Interview styles are very similar due to the corporate culture and approach to the job. And I can tell you, after completing my interview, this is true. If you first interview was very unstructured and free-flow, that’s likely how the others will be, too. Now, I can always be wrong, but it’s a tip that might help you feel less nervous as you continue in the process. 

Relate your abilities to the job. Try and help the interviewer see you in the position by always pointing out how you have the qualities they are looking for. I find that writing cover letters helps me do this. After all, a cover letter is all about showing how your abilities are what they are looking for so they will interview you. An interview is the exact same thing to get them to hire you. 

Dress and act formally. Just like in the previous interviews, you need to look the part. Dress nicely in business professional. Behave well, too. Especially if you are going to be in their corporate headquarters, pretend you are always being watched. It might not be all that far off. My Career Coach at the WP Carey School of Business at Arizona State told me to wear a suit on the plane to my interview. After all, she said, you never know who else will be on that plane. 

Get business cards. Now I am terrible at this one, but it is very, very important. It shows you care, and it lets them know you will be sending them thank you notes, which leads us to… 

Send thank you notes. This is extraordinarily important. Apparently most people don’t do this. So if you do, imagine who is going to stick out in their minds come decision time? And when it’s the last interview, this is even more important.

[Via http://katetheprofessional.wordpress.com]